Vandaag las ik in een boekrecensie in de Volkskrant dat Nederland geen neoliberale partij heeft. Ik las de krant terwijl ik nog in bed lag. Anders was ik van mijn stoel gevallen van verbazing. Uit het boek Neoliberalisme blijkt dat een bonte coalitie van economen, zakenlieden en politici met neoliberale ideeën Nederland gaandeweg heeft veranderd in een neoliberaal land. Zonder dat je ‘t een complot kan noemen. En dus ook zonder dat een politieke partij zich neoliberaal noemt. Waarschijnlijk omdat 't geen onderscheidende aanduiding meer is. Want alles is neoliberaal. We weten niet beter.
Het leek me vanochtend een goed moment om officieel, voorgoed afscheid te nemen van het neoliberalisme. Bij deze. In mijn tienerjaren was ik uitgesproken neoliberaal, al weet ik niet zeker of ik mezelf ooit ‘neoliberaal’ noemde. Ik was een boekenwurm, ik las alles met letters, van de Bijbel tot Flip de Kam, wiens boek ‘Het gat in de hand van Nederland’ ik binnenstebuiten keerde - het einde van de verzorgingsstaat. Flip de Kam was van de PvdA - hij noemt zichzelf natuurlijk niet neoliberaal, terecht. We hadden geen internet. Daarom zat ik meestal in de bibliotheek van Leiden, waar ik de Telegraaf las, en Auto Motor und Sport. En Flugrevue. En dus de neoliberale econoom Milton Friedman.
Ik droomde van een land met grote mogelijkheden, zoals Amerika. Waar ondernemers ruim baan kregen, de overheid geen gat in de hand had, klein was, op de achtergrond. Ik geloofde dat concurrentie en marktwerking ons vrijer en rijker zouden maken.
Mijn eerste twijfels ontstonden al lang geleden, toen ik bij een debat op de universiteit moest verdedigen dat commerciële partijen het werk veel beter konden doen dan overheidsbedrijven, zoals ziekenfondsen, de PTT en busbedrijven. Concurrentie zou ‘t product beter maken, en goedkoper, en Nederland gelukkiger.
Maar waarom eigenlijk, dacht ik, toen ik zocht naar debatpunten. Willen mensen alleen goed werk leveren als ze onder druk gezet worden? Zou er geen motivatie van binnenuit kunnen zijn om op tijd te rijden, of een goed netwerk te onderhouden? Het wantrouwende mensbeeld bij de neoliberale ideeën leek niet te kloppen.
Goed, ik viel dus niet van m’n stoel, vanochtend. In plaats daarvan las ik
de prachtige column van Merel van Vroonhoven, ‘Door die vermaledijde marktwerking in de jeugdzorg kan ik voor Jessey niet de juiste hulp vinden’.
Ze heeft een leerling in de klas, Jessey, die hulp nodig heeft. Er is geld voor hulp, en ze kent ook iemand die kan helpen. Maar de hulp is geen overheidstaak meer, maar uitbesteed aan bedrijven. De overheid op de achtergrond zegt dat je moet aanbesteden, dus dat is gedaan, en nu kan je alleen mensen inhuren via het inkoopcontract van 'Onderwijs Jeugdhulp Arrangement'. En zo kwam een studente de leerling helpen, zonder enige ervaring. Zonder opleiding of kennis. Hulp die Jessey niks helpt.
Een zorgbedrijf wint de aanbesteding. Lage prijs. Hoe kan je toch geld verdienen? Minimaliseren van kosten. Jeugdzorg is een studentenbijbaantje geworden. Onzinnig werk en geldverspilling dankzij de neoliberale-hoax.
“De jeugdzorg is stuk”, was dan ook een kop in de Telegraaf, vanochtend.
Ik geloofde er ook in, lang geleden. Neoliberalisme. Ben er voorgoed van genezen. Volgens mij werkt 't in de hand dat menselijke dieren die wel meetellen, profiteren van aardbewoners die ogenschijnlijk niet meetellen. Nederland zit in de muil van neoliberalisme, en ik vrees dat het heel veel kracht zal kosten er weer uit te komen.
RJV