Het was een gure dag in april, toen ik het laatste stuk naar het voedselbos te voet aflegde, langs kale weilanden en een voetbalveld. Het was koud en vooral de wind maakte het onaangenaam.
Ik dacht aan mijn bijzondere bezoek aan deze oase door een opiniestuk in de Volkskrant vanochtend.
Hierin beschrijft Jos Peters van RoyalHaskoningDHV hoe er heel veel water is gevallen in februari, en we het land zo hebben ingericht dat al dit water in een razend tempo afgevoerd wordt. Zo snel, dat na de droge maand maart er nu niet genoeg water meer is voor het groeiseizoen.
Verdroging komt volgens Peters "heus niet alleen door een veranderend klimaat". Het komt ook door hoe wij het land hebben ingericht. Het waterpeil houden we laag door stuwen en schotten open te zetten. Kronkelende beken hebben we recht getrokken zodat het water sneller wegstroomt. En zo houdt het land het water niet vier maanden voor ons vast, maar vier weken. Dus een droge maand maart levert problemen op in april, als het groeiseizoen begint.
Toen ik dit las, dacht ik dus terug aan het voedselbos, een groene oase in een kale woestijn vol raaigras. "Daar heerst hongersnood", wees de eigenaar van het bos. "Er is niets te eten voor vogels en andere dieren. Ook niet voor mensen. Het gras wordt veevoer en levert bijna niets op."
Terwijl allerlei vogels en kleine dieren voedsel en een woonplaats vonden in het voedselbos. Er was nu zelfs een bever, die de stammen vlakbij het water omver had geknaagd. Het leek een afspraak tussen mens en bever: Jij mag hier wonen en bomen omknagen, maar niet verder dan een paar meter van de oever. En de bever hield zich er aan. Hij had een dam gebouwd om het waterpeil hoog te houden.
‘Kijk’, zei de eigenaar van het bos, ‘dit is een foto van Google Maps in het droge jaar 2019. Alles is verdroogd, kaal, geelachtig, dor. Alleen het voetbalveld is groen, want dat is van plastic. En het voedselbos, want het bos houdt het water vast en kan voor zichzelf zorgen.’
Mij viel op, toen we daar zaten, op een paar bankjes van boomstammen, op een open plek omringd door fruitbomen en bessenstruiken, hoe mild het was, hoe zacht het weer aanvoelde. Een waterig zonnetje verwarmde ons, ik ritste mijn windjack open. In het bos was het niet guur, maar juist aangenaam. We mochten bessen plukken van de onderste takken. De bovenste takken, waar we trouwens toch niet bij konden, waren voor de vogels.
Het was alsof we het klimaat een klein beetje veranderd hadden, fijner gemaakt, door de natuur een kans te geven. Maar eigenlijk was het andersom natuurlijk. Het land was ge-egaliseerd. Heggen en houtwallen waren vervangen door prikkeldraad. Bomen in weilanden waren gekapt, om makkelijker te kunnen maaien. Eindeloze woestijnen van monoculturen waren opgezet. Kunstmest en pesticiden waren nodig om het in stand te houden. En op het land was het kil en guur. En ‘s zomers waarschijnlijk bloedheet.
Onderweg naar huis trok ik mijn jas dicht en capuchon op. In het bos had het wat gemiezerd, maar hier striemde ijswater in mijn gezicht. Een eind verderop zag ik koeien in een kale weide staan, met hun konten naar de regen.
Meestal staan ze in een stal, en als ze toch naar buiten mogen, staan ze zonder beschutting in koude wind of verzengende zon. We hebben hun leefomgeving veranderd. En het klimaat, en zelfs de gevoelstemperatuur. Voor droge voeten, makkelijker maaien, meer opbrengst. En met onbedoelde gevolgen. We betalen met z’n allen de prijs, ook als we niet van de voordelen genieten. En sommige betalen een hogere prijs dan anderen: De stemlozen, voor wie de beste optie is, hun kont naar de wind te draaien.
RJV